Het is gebeurd, de NMBS heeft me in de steek gelaten. Dit keer niet zoals toen de deuren van de trein naar Halle weigerden te openen op het perron van Brussel-Noord, of zoals die honderden keren dat ik niet meer mocht opstappen ook al stond’ie nog vlak voor mijn neus. Dit keer was het het gebrek aan aanbod zodra de zon ondergaat. Waarom denken ze dat iedereen netjes tegen elf uur in bed ligt, en dat niemand nood heeft aan laatavondvervoer? Je zou willen zeggen dat zij maar eens een comedycarrière moeten ambiëren en zien hoe ze thuisraken, maar wat als dat gewoon al de hele tijd het probleem is? Zijn de spoorwegen de grootste, meest uitgebreide bit van ons land?
Ik moet natuurlijk niet te streng zijn. Een meer waarheidsgetrouwe premisse is eerder: de NMBS en mijn denkvermogen hebben mij in de steek gelaten. Er is een groot verschil tussen kwart voor en kwart na, en het is niet omdat ik vind dat er om kwart na nog een trein had moeten zijn, dat dat wel degelijk het geval was. Ik stond op honderd meter van het station toen ik wist dat mijn laatste transportmiddel het perron aan het verlaten was. Ik heb me dan maar omgedraaid, en dan nog een keer, zodat ik wat besluiteloze rondjes stond te draaien, heb wat mensen gestuurd en gebeld, en ben op zoek gegaan naar een hotel. Een Uber had me evenveel gekost, maar dan had ik niet om middernacht een willekeurige lobby kunnen binnenstappen om te vragen of ze nog beschikbare kamers hadden. Al bij al was dat niet zo spannend als ik verwacht had. Ik had het me avontuurlijker ingebeeld; op z’n minst met een lichte ondervraging waarom ik hier zo laat stond, een kleine curve in de wenkbrauw om mijn zo goedkoop mogelijk-verzoek. Nee, ze waren vriendelijk, en helemaal niet wantrouwig. Saai.
Zou ik, als dit me in Gent was overkomen, naar dat “discrete” rendez-voushotel aan het station gegaan zijn? Je weet wel, dat met dat uithangbord van vier vierkante meter dat zegt dat ze kamers per uur verhuren. Dat hotel dat ongetwijfeld iets te hard ruikt naar Dettol, misschien in combinatie met potpourri om de geur te verdoezelen. Ik betwijfel het, maar je weet maar nooit.
Het is nu de ochtend erna, en ik lig in mijn generisch bed, te luisteren naar de mensen in de gang terwijl ik dit typ. Ze zijn waarschijnlijk onderweg naar het ontbijt, of klaar om aan een regenachtige dag Antwerpen te beginnen. Ik vraag me af of de vrouw die rond vier uur op deuren klopte en haar dochter zocht, haar dochter gevonden heeft.
Als ik dat zo zeg, klinkt dat heel louche. Misschien had ìk wantrouwiger moeten zijn.
Ik heb wat liggen draaien en keren, mijn ogen korstig van de make-up die ik niet kon verwijderen. Ik heb ofwel gedroomd dat een geest mij vannacht probeerde neer te schieten, ofwel heeft een geest mij vannacht proberen neerschieten. Het truitje dat ik aanhad fungeerde meteen als pyjama, en ik kan niet wachten om straks stinkend en smoezelig de trein naar huis te nemen. Dit is dezelfde walk of shame van toen ik veertien was en bij vriendinnetjes ging slapen: helemaal opgedoft om te vertrekken (knappe oudere broers, je weet wel) om dan pizza en snoep te inhaleren, te gaan slapen zonder tandenpoetsen, en dan met een plakbek en ongekamd haar terug naar huis te gaan. Goeie tijden, blij dat ik het nog eens kan meemaken; min die pizza en snoep, maar mijn tanden even plakkerig en ongepoetst.