‘We komen elkaar straks wel nog tegen, als we wat meer gezopen hebben, en dan kunnen we praten over het leven.’ Een oude vriend walmt de woorden mijn richting uit. We passeren elkaar in een druk café tijdens carnaval. Een hartelijke reünie van vier seconden, want achter en voor en naast ons proberen feestvierders zich door de massa te wurmen. ‘Vind je vanavond daar het goede moment voor?’ Ik moet lachen om de menselijke nood om de diepste gesprekken te voeren op koude stoepranden, onder straatlampen, biertjes dichtbij. ‘Dit is het beste moment,’ bevestigt hij. ‘Dat kan dan recht in je blog.’ 

Hoi, vriend, ik hoop dat je hier bent. Anders heb ik deze erg gestileerde inleiding voor niets geschreven. 

Het was dit weekend carnaval in Moerzeke. Ik wil zeggen dat het drie jaar geleden is dat we nog eens hebben kunnen vieren, maar ik weet het niet meer. Mensen hebben het gezegd, en kranten hebben het geschreven, dus het zal wel waar zijn. Het is gek hoe snel pandemiejaren voorbijgaan, en hoeveel zich versmelt tot een onontwarbare herinnering. Tussen de opplaktattoos en neppe neuspiercings van vorige editie, en de snorkels en plastic zuurstofflessen van dit jaar is veel gebeurd. Om te beginnen heb ik nu een echte neuspiercing. Aan iedereen die al jaren kleine oorbelletjes in hun neusgaten duwt en zich afvraagt of zo’n ringetje het leven leuker zou maken: ja. Doe het. Doe het nu, en stuur mij een foto. Tenzij je er vreselijk allergisch aan blijkt te zijn, en het een geweldig fiasco is. Dan heb ik er niets mee te maken. 

Weinig vrienden wonen nog op dezelfde plek als toen. Dat is logisch – meer dan duizend dagen is een lange tijd – maar ook gek. Het is niet dat ik nooit heb nagedacht over alles wat Miss Rona ons in de weg gelegd heeft, maar als je het plots een-op-een kan bekijken, valt het eens zo hard op. De appartementen waar we in 2020 predronken zijn ingeruild voor huizen met babykamers – en in sommige van die kamers wonen zelfs al echte baby’s. Sommige koppels zijn getrouwd, sommige gingen uit elkaar. Sommige eeuwige singles hebben liefjes, sommige eeuwige liefjes zijn single. Drie jaar geleden stonden we in dezelfde cafés, in andere formaties. ‘t Is dat het zo moet zijn, zou mijn moeder zeggen. Ze heeft ongetwijfeld gelijk. 

Het grote middennachtgesprek is er niet van gekomen. Ik weet niet wat die vriend nu met zijn leven doet, en of hij gelukkig is. (Dat is wel zo’n vraag die je beter kan stellen als het buiten donker is. In het daglicht zijn we allemaal best tevreden, of is het leven te aanwezig om toe te geven hoe het echt gaat.) Ik heb veel lachende gezichten gezien, veel gedans, veel geflirt. Ik heb niemand zien wenen of overgeven – niet dat dat wil zeggen dat het niet gebeurd is. Gezien de hoeveelheid mensen die mij verteld hebben dat ze hun maag voelden rommelen, liggen de straatjes naast het dorp beslist vol met stukjes frikandel in een sausje van bier. Ik hoop dat ze allemaal gelukkig zijn. Op z’n minst toch voor heel even.

Normaal ga ik akkoord met de stelling dat niets goeds ooit nog gebeurt na twee uur ‘s nachts. Tsjollen om te tsjollen, afterparty’s van afterparty’s, ik heb over het algemeen weinig last van FOMO. Ik geloof dat er avonturiers zijn die altijd in de spannendste, meest onverwachte situaties belanden, maar ik ben daar geen van. Toch maak ik graag uitzonderingen, en ronddolen in de straten van Moerzeke tijdens carnaval is daar één van. Ik heb nog veel vriendschap bij elkaar geraapt na twee uur. Die smoutebollen konden ook geen kwaad. 

Ik ben intussen terug in Brussel, en ik krijg met moeite het prut uit mijn ogen geveegd. Ik heb niet te veel gedronken (ik ben een expert in pinten warm laten worden in mijn hand), en was voor het licht terug thuis, maar zoveel vrijheid blijheid moet je een paar nachten bijslapen. Ik werd vandaag wakker met de melding dat mijn auto enkele weken geleden inderdaad rechtmatig geparkeerd stond, en dat ik gelijk had de takeling aan te kaarten. Ik schrijf, ik treed op, ik zie vrienden, ik drink goeie koffie. Het is nog licht buiten, ik ben gelukkig.