Samen met de eerste zonnestralen laten de vroege zomerverschijnselen zich opmerken: de voorzichtige eerste uitjes in korte broek, willekeurige rode plekken op vergeten in te smeren ledematen, berichtjes van lang vervlogen matches op Tinder. Naar goede gewoonte doet de warmte immers niet enkel de aardbeien blozen en de pioenen exploderen, maar zorgt zij ook voor de heropleving van de naïeve wil nieuwe mensen te leren kennen. Dat gaat al sinds mensenheugenis zo; zelfs mijn grootmoeder heeft deze wijsheid nog ergens op een geborduurd kussen uit haar wilde jeugd staan: “Skijnt de zon wederom allerhardst, is de onstuimigheid terug in het jonghe hart. #HotGirlSummer65”. Ook ik moet bekennen dat ik, ondanks eerder gedocumenteerde dating-app-moeheid, de hete zomer in mezelf voel kriebelen, en ik eveneens wat aan het swipen geslagen ben op Tinder en Bumble. Het gaat me zoals steeds na drie minuten vervelen, maar het is goed vast te stellen dat ik het afgelopen jaar niet helemaal ben weggezonken in mijn miserabele put vol zelfmedelijden en gestaag vergaarde pandamaniepunten. Binnen een week of drie kan ik wederom het katoenen sterfjubileum van mijn liefdesleven vieren. Bloemen noch kransen; rouwkaarten en strippers welkom.
In het collectieve kwartier dat ik alweer in ijdele illusie doorbracht, is er echter nog niets gebeurd dat me een toekomstige coronaschrik waard is. Niet dat ik me meteen op mijn date zou storten als de affectiegedepriveerde junkie die ik ben, maar gewoon omdat ik sowieso een sukkel met een overactieve verbeelding ben. Eén keer in januari heeft de Deliveroo-persoon per ongeluk mijn hand aangeraakt, en nu zes maanden later denk ik daar nog aan. Bacteriegewijs, niet sprookjesgewijs. Het heeft niks te maken met het mens zelf, maar na anderhalf jaar de minste aanraking te schuwen, ben ik hypergevoelig geworden aan zelfs het vluchtigste huid-op-huid-contact. Ik draag een letterlijke kwart literpomp handgel mee in mijn totebag – ooit aangeschaft omdat ze in de winkel geen reisformaat meer hadden – en eerlijk gezegd vind ik de absurde grootte een ongelofelijke meerwaarde. Ik heb mijn handen al zo vaak geschrobd en gesopt dat ik geen vingerafdrukken meer achterlaat; de maffia consulteert mij over hoe me dat gelukt is zonder schuurpapier. Het geheim? Irrationele ongerustheid, vrienden.
Hoewel ik niet zot ben van alle hippe neologismen die 2020 & ’21 hebben voortgebracht, moet ik toegeven dat het grotsyndroom-idee me dus wel nog een passende term lijkt te zijn. Ik vind het best een geruststellende gedachte dat ik niet per se altijd buiten hoef te zijn, of heel de tijd dingen moet ondernemen. In mijn eigen huis daalt het aantal keer handen wassen/dag aanzienlijk. Anderzijds kan ik niet wachten iedereen opnieuw te kussen en te knuffelen. Ja, je weet niet meer hoe je je moet gedragen in sociale situaties, maar de kans is groot dat je dat ervoor ook al niet wist, dus wat is er uiteindelijk veranderd? Daarenboven weet niemand nog hoe normale conversaties er ooit aan toegingen, dus zorgen maken is overbodig. Ondanks het obsessief inzepen en het resulterende gebrek aan epidermis, ben ik zelfs erg enthousiast mijn ooit zo kleurrijke afspraakjes-chronieken nieuw leven in te blazen. Ik bedoel, in betere tijden ging ik zeker één keer per nooit op date, en ik denk dat dat in 2021 ook een haalbare kaart is. Het blijft natuurlijk wel zo dat ik een ijskoude trut ben die enkel een date kan versieren als mijn vrienden Tinderberichtjes in mijn plaats beantwoorden, dus misschien ga ik wel hun hulp moeten inschakelen. Of die van jou, nobele vreemdeling die hier terechtgekomen is omdat-ie dacht dat dit een vreemde doch intrigerende pornowebsite was.
Wat de boodschap van deze tegenstrijdige blogpost nu eigenlijk is? Dat ik geweldig bang ben van de oneindige wereld die begint voorbij mijn drempel, en dat ik geweldig veel zin heb eindelijk die drempel weer over te stappen. Grot Girl Summer 2021, ik ben er klaar voor.