Ik heb de afgelopen 26 jaar al veel geleerd: parallel parkeren, integraalrekening, de volledige Franse geschiedenis, dat koffie altijd een beetje lekkerder smaakt als iemand anders die voor je zet, dat ik beter voor de rest van mijn leven geen poort meer aanraak. Vanzelfsprekend ben ik in al die jaren ook al veel vergeten: integraalrekening, de volledige Franse geschiedenis, hoe het voelt om ongecompliceerd gelukkig te zijn, en één keer heb ik per ongeluk een jaar lang een zo goed als nieuw paar schoenen in de (nochtans frequent gebruikte) koffer van mijn auto laten liggen. Alsook heb ik ooit een schotel witloof in de oven geschoven zonder de vershoudfolie eraf te halen, en zo mijn ouders geplastificeerde kaaskorst voorgeschoteld. Zelf eet ik niet graag kaaskorst, dus kwam dat even goed uit. Voor mij, niet voor mijn vader die mijn deel van de gratin verorberd heeft. 

Soms maak ik me oprecht zorgen om hoeveel dingen ik mij niet lijk te herinneren; ik heb vaak het gevoel dat wat me rest aan geheugencapaciteit exclusief in staat is liedjesteksten en televisiequotes op te slaan. Binnen zestig jaar zit ik ergens in een rusthuis Nicki Minaj’s stuk in Monster te rappen, maar ga ik mijn eigen naam enkel kunnen onthouden als ik die embed in een klassieke Lucille Ola, is Laurien still alive? No? Bluth. Iets om naar uit te kijken. Wat me nu, op dit eigenste moment in de tijd, vooral verontrust, is dat ik moeite heb me in te beelden hoe ik pre-pandemie mijn vrienden begroette. Je zou het me niet nageven – ik deed al aan onophoudelijk handgellen voor het cool was – maar mensen die ik lang genoeg ken om te weten waar hun standaard qua persoonlijke hygiëne ligt, geef ik graag een kus ter hallo of salu. Ik ben echter ook een schakeltje in vriendengroepen die dat niet meteen doen, die zich comfortabeler voelen met een zwaai of een halve knuffel, en ik weet oprecht niet meer wie dat zijn, en of ik me dat nu ingebeeld heb. Waren we intussen wel allemaal op het punt dat een kus vanzelfsprekend was, of onderschat ik nu de hoeveelheid mensen die ik eigenlijk sowieso zo goed als nooit aanraakte? Ik spreek nu strikt over vrienden natuurlijk. We weten allemaal dat het niet-platonische cijfer niet te onderschatten valt, want ook al zit mijn persoonlijke gevoelstemperatuur netjes onder het vriespunt, in mensen tellen kan je vooralsnog niet onder nul gaan.

In een ideaal leven zou ik deze derde paragraaf opvullen met een verrassende wending over dat laatste statement, of op z’n minst een vage doch hoopvolle vertelling over een interessant gesprek dat het cijfer met 100% zou kunnen doen groeien, maar er gebeurt helemaal niets in dit ver-van-ideale leven dat zich het mijne noemt. Er zitten drie oude mannen in mijn DM’s, en een onbekende jongen stuurde me deze week of hij me drie geheimen mocht vertellen. Ik moest expliciet antwoorden dat ik het derde nog wou horen, dus dat heb ik niet gedaan. Het begon mij net iets te kettingbrief-moordscenario te worden, en er is nog een verschil tussen niet heel graag leven en je blootstellen aan alle demonen in het universum. Ik vermijd het niet voor niets om ‘s nachts in de spiegel te kijken of mijn ledematen uit bed te laten bungelen als aas voor de monsters eronder, dus dan neem ik dit risico ook maar niet. Plus, het blijft ook een man, hoe interessant kan het geweest zijn? ‘t Is maar om te zeggen: als ik vergeetachtig word op vlak van vrienden begroeten, kan je je vast inbeelden dat mijn werkgeheugen op vlak van daten volledig gewist is.

Anderzijds heeft al dit niet-meer-weten ook zijn charmes. Ik kijk reikhalzend uit naar de eerste van vele uitgestelde housewarmings en iedereen om de hals te vliegen, om dan achteraf te bespreken of wij elkaar wel knuffelden en of we dat kunnen blijven doen. Ik kan niet wachten om brak op te staan na het eerste slaapfeestje met mijn beste vrienden omdat ik vergeten was hoe vermoeiend het is ervoor te zorgen dat je niet driekwart van het deken in beslag neemt. Op café gaan en dure cocktails bestellen en die dan de tafel laten rondgaan zodat iedereen er eens van kan proeven. Kussen stelen na die long island ice tea te veel. Ik had nooit gedacht dat ik zoveel speekselgerelateerde activiteiten zou missen, maar het is gebeurd. Ik ben op een punt gekomen dat ik een Roemeense straathond aan mijn knie zou laten likken gewoon om dit allemaal terug te krijgen, en zij die al zes jaar mijn onophoudelijk gejank over de overgedragen bacteriën van dat specifieke voorval moeten aanhoren, weten wat voor een opgave dat voor me zou zijn – want zoiets vergeet ik vanzelfsprekend nooit.